BIJZONDERE REIS, 2

EEN BIJZONDERE REIS
Een vijf-dimensionale ontdekkingsreis van Gerda en Piet, deel 2

TEKST: Erik Becking

DIEPER IN DE GESCHIEDENIS.

Het eerste deel van de reis stond Gerda’s eigen verleden centraal, nu gaan de onderzoekers twee generaties dieper de geschiedenis in, namelijk die van haar moeder Stans, vader Karel, ooms Leo, Dolf, Guus, Fred en de andere Dolf, tante Cor, grootvader Bertus, grootmoeder Augustine en grootvader Laurens Becking.

Piet bracht haar naar Java en daar vonden zij in Djocjakarta een kamer met uitzicht op de Gunung Merapi, de vulkaan waar moeder Stans als klein meisje zo vaak naar had gekeken, naar het vuurwerk in de verte door deze woesteling verzorgd. Nog steeds pruttelt de zwavelmodder omhoog en nog steeds kun je een eitje koken in een van de warmwaterbronnen. Ook de sporen van de grote ramp zijn hier en daar nog zichtbaar. De boze Merapi zette nog maar 85 jaar geleden de hele omgeving in lichterlaaie door een ongekend zware uitbarsting die aan duizenden arme boeren het leven kostte. 

 

In Djocja onderging Ger de vibraties van het verleden, geen wonder, want ook deze plaats, zoals zovele in het voormalig Nederlands-Indië is doordrenkt  met familiegeschiedenis, met haar DNA, en als je op zo’n plaats komt begint er iets te trillen… dat in verbinding staat met je traanklieren. Je weet dan dat er sporen van jouw voorouders rondzweven.  Djocja is de stad waar oom Dolf Becking zijn dienstplicht vervulde tot hij naar Tangerang werd overgeplaatst, waar tante Elly bij hem kwam wonen en haar broertje Karel meenam, die daar naar school moest omdat hij na de arrestatie van zijn vader Laurens onhandelbaar was geworden en waar Karel een jaar bij de familie Verhey in de kost ging om zijn school af te maken.  Djocja is ook de stad van tante Cor, waar zij met Fred verliefde nachten  doorbracht en er diepbedroefd terugkwam na hun laatste rendez-vous aan het front waar ze elkaar eeuwige trouw beloofden. En Djocja is de stad waar oom Leo terug kwam om in zijn grond, de grond van Tukitjo, begraven te worden. 

Tukitjo, Sunarto, Suharti en Sjugito.

Maar geen tijd voor emotie, de zoektocht gaat verder… met het lijstje in de hand.  Al de volgende dag vonden Sherlock en Holmes het graf van Tukitjo, en de foto gaat de wereld over, eerst naar Joyce, want het is haar vader die daar ligt. Hij heeft zijn rust gevonden in de grond waarop hij is geboren, getogen, gevangen heeft gezeten, uitgehongerd, op de vlucht was, Indonesiër werd en tenslotte is gebleven. Vlak bij moeder Augustine en met zijn gezicht naar Mekka en in Bahasa de woorden Istirahat Dengan Damai, ‘Rust in Vrede.’

 

“Ger, je moet naar Temanggung”, zei een stemmetje, “naar het kindertehuis van Moe Graafstal en het geboortehuis van Suharti, onze moeder.”

Daarom trok ze met Piet naar het noorden en wederom reed een kind van Omi het gebied binnen van de vuurspuwende reuzen Merapi , Merbabu, Sindoro en natuurlijk de goede reus Sumbing. Nadat Lennart en Arthur haar voorgingen betrad zij de magische driehoek Magelang, Ambarawa, Wonosobo. Met daarin het stadje Temanggung. Wonderschoon gebied. Sawah’s die zich trapsgewijs omhoog stapelen tegen de flanken van de vulkanen. Overal palmbomen en bamboebosjes. Overal fruit overdadig aan de bomen. Geen snippertje afval. Mooie schone wegen. Een nieuwe brug over de kali Progo. In Nijmegen zat onze goede oude vriend Ries Maresch achter zijn scherm en keek mee naar de plaats waar hij 96 jaar geleden ter wereld kwam, naar Magelang en naar de brug over de Progo die hij zo vaak als scholier over fietste op weg naar het zwembad in Temanggung waar de meisjes zijn. Ries beleefde zwemavonturen en verliefdheden van tachtig jaar geleden.

Ger en Piet betraden het gebied waar Tukitjo, Sunarto, Suharti en Sjugito in het kinderparadijs aan de Patjarweg een heerlijke tijd doorbrachten met spelen in de rivier en op de berg en met vriendjes in de kampong en in het kindertehuis van Moe Graafstal met hun liefhebbende moeder Augustine en vader Bert. 

Tot de Jap Pearl Harbor bombardeerde en vader zijn gezin verliet om als landwacht hun geliefde Java te verdedigen en niet meer terug kwam. Tot die aardige knopenverkoper, die ‘oom Japan’ voor de kinderen, ineens Japans officier bleek te zijn, Kapitein van het Goddelijke Leger van de Tenno Heika, de keizer van het land van de Rijzende Zon.  En lieve Javaanse boeren veranderden in boze Javaanse vrijheidsstrijders, opgestookt door wrede imams. Paradijs veranderde in hel. Ze werden opgesloten in Ambarawa maar waren daar veilig voor de bamboe roentjings van die boze Javaanse jongeren, de pemuda’s. Twee atoombommen dwongen de Godenzonen tot overgave en de vijf Marksen, de hongerdood nabij, stapten de volgende zone van de hel in. 

Het beschermende gedek viel weg, hielp sowieso niet tegen mortierbommen die op hun daken vielen en verzwakt zochten zij met de zwarte kinderwagen hun weg naar huis, naar de Patjarweg. Precies de verkeerde kant op, recht in de klauwen van de vijand. De vijand? Maar wie was dat eigenlijk? De Jappen? De Hollanders? De Engelsen? De Indonesiërs, zoals de inlanders zich noemden? Of allemaal? Ze zaten in een wespennest en trokken van hot naar her. Tukitjo werd Indonesisch soldaat en vocht tegen de belanda’s om aan eten te komen en dat te delen met zijn roedel. Voor moeder Augustine werd het te zwaar en haar overkwam waar een moeder het meest voor vreesde, zelf dood gaan en de kinderen aan hun lot overlaten. Sunarto, Suharti en Sjugito zwierven verder, ‘the most heavy survival of the world.’ Ze dankten hun leven aan vaardigheden en gelukjes, Suharti die hoog-Javaans verstond, een pelopor die haar onder een truck wegtrok. Pas na zeven jaren hel mochten ze ineens weer  Dolf, Stans en Guus zijn. Een Ambonese sergeant had ze gevonden en soldaat Leo Piek en sergeant Dick van Geffen,  twee dappere kantinesoldaten, dus geen mariniers of commando’s, waagden hun leven en haalde ze weg uit de klauwen van pa Sugèn, de wolf in schapenkleren. Tukitjo werd later door zijn vader opgehaald en veranderde als laatste in Leo.

“We hebben het kindertehuis gevonden! Het ligt aan de Jalan Kartini nr. 1-2 Temanggung”

Kindertehuis Moe Graafstal.

In Friesland gaat de telefoon… bzzzz bzzzz… bzzzz bzzzz… het is zondag 12 november half tien in de ochtend … Gerda … ‘WE HEBBEN HET KINDERTEHUIS GEVONDEN!!!! Het ligt aan de Jalan Kartini nr 1-2 Temanggung .tel nr.0293491138.’ Alweer knap speurwerk met behulp van een kopietje van een foto van bijna twintig jaar geleden en veel rondvragen. Ger herkende een gebouw aan de hand van een muur met speciaal baksteenmotief, terwijl al het andere compleet was veranderd. Inderdaad, het huidige zwakzinnigentehuis in Temanggung. In de hal een plaquette  met de oprichters Johannes van der Steur en zijn zuster Maria Graafstal.

Johannes van der Steur kwam als jong zendeling naar Indië met de missie iets te doen aan het goddeloze leven van de militairen van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger. Al snel kreeg hij te maken met de producten van die losbandige militairen toen één van hen sneuvelde en bij zijn Njaï enkele kinderen achterliet en Johannes met de zorg opscheepte. Dat waren de eerste weeskinderen waar hij zich over ontfermde en het aantal groeide zodanig dat het grootschalig moest worden aangepakt. Hij stichtte het kindertehuis Oranje Nassau te Magelang. Het werd voor Johannes te veel en hij vroeg zijn moeder om iemand te sturen om hem te helpen. Zus Marie kwam naar Indië en hielp haar broer waar ze kon. Ze werd verliefd op sergeant Graafstal, een andere medewerker van  Johannes en trouwde met hem. Het kindertehuis werd een groot succes, vooral dankzij de bijzondere talenten van Johannes van der Steur, die al snel in heel Indië bekendheid verwierf en liefkozend ‘Pa van der Steur’ genoemd werd. Waar ‘Pa’ in uitblonk was marketing en reclame, naast het runnen van zijn kindertehuis. Dankzij zijn geweldige kundigheid als ‘fondsenwerver’ kon het tehuis met een zeer geringe bijdrage van het gouvernement de stroom weeskinderen helpen. Toen in Magelang het kindertehuis niet verder kon groeien besloten broer en zus in Temanggung een stuk grond te kopen en daar een dependance te beginnen dat zich specialiseerde in zwakzinnige weeskinderen.   Maria Graafstal, die inmiddels in de volksmond ‘Moe Graafstal’ werd genoemd,  kreeg de leiding over het zwakzinnigen tehuis in Temanggung. De aanpak van Pa en Moe kenmerkte zich door orde en discipline maar vooral door liefde voor het kind. En die liefde was wederzijds, de ‘Steurtjes,’ zoals de kinderen van de tehuizen werden genoemd, verafgoodden hun Pa en hun Moe, ondanks de strenge aanpak. Deze verschoppelingen van de maatschappij, deze Steurtjes werden in hun latere leven vrijwel zonder uitzondering  geslaagde volwassenen en bekleedden posities als ambtenaar bij de overheid, bij het bankwezen, in de gezondheidszorg en de krijgsmacht. Het wekte bij niemand enige verbazing dat na de capitulatie van Japan een groot aantal van hen voor indiensttreding bij het Indonesische leger koos en medeverantwoordelijk was voor het succes van die krijgsmacht. 

Oma Augustine was vanaf het begin betrokken bij het zwakzinnigentehuis van Moe Graafstal in Temanggung. Zij en Moe werden de beste vriendinnen en Augustine was vaak daar te vinden om te helpen met hand en spandiensten, later tezamen met Stans, die eveneens een talent had om met de aan de zorg van het tehuis toevertrouwde kinderen om te gaan. Naast Augustine en Stans werd Moe tevens bijgestaan door een aantal Chinese en inlandse dames, waarvan vooral de Chinese vrijwilligsters tijdens de oorlog van groot belang bleken vanwege hun connecties met de Chinese restaurants in de wijde omgeving die het kindertehuis met het overgebleven eten van voedsel voorzagen. Augustine en Stans bleven ook nadat vader Bert was vertrokken tot het moment dat Moe Graafstal werd gearresteerd in het kindertehuis werken, ondanks hun eigen belabberde situatie. Het tehuis heeft zelfs nog een rol gespeeld na de internering in Ambarawa, de Marksen hebben er gewoond totdat ze door de TRI, het Indonesische leger, hier werden weggehaald om in Wonosobo in een kamp te worden opgesloten. Hierna werd het gebouw door rondtrekkende extremistische bendes, de pemuda’s, gesloopt en na de onafhankelijkheidsverklaring van Indonesië aan de Jalan Kartini weer opgebouwd.

Het behoeft weinig inlevingsvermogen om te begrijpen dat  dit tehuis een grote rol heeft gespeeld in het leven van de Marksen en dat de vreugde over de ontdekking van Ger en Piet groot was.

Scroll naar boven