Nooit meer oorlog!
Mijn voortdurende streven naar versterking van defensie
Deze ‘post’ is ter verklaring van mijn voortdurende streven naar versterking van onze defensie, met als grootste onderdeel de terugkeer van de Dienstplicht. Ik wil voorkomen dat mijn kinderen en kleinkinderen hetzelfde meemaken als mijn ouders en al hun generatiegenoten. De enige manier om hun bestaanszekerheid te garanderen is de sterkste te zijn! Alleen dáár luisteren de MONSTERS op aarde naar!
Ik vroeg vanmorgen mijn moeder Stans/Suharti of ze weet wat er in Gaza en Oekraïne gebeurt. Dat weet ze, maar kijkt er niet naar! Ze heeft het allemaal zelf meegemaakt en wil daar niet meer aan denken! Hierna een fragment uit ‘Tussen twee Vuren’.
Oma Stien overlijdt
De oorlog rond Temanggung werd ’s nachts heviger en het wachten was op de bom op hún dak… of ontdekking door pelopors of Belanda’s. Sunarto wilde hier weg, wilde meer veiligheid voor zijn roedel. Hij wilde terug naar Ngasinan en Mama was het met hem eens. Sunarto wist dat zijn moeder niet meer zo’n eind kon lopen, maar had daar wat op bedacht. Zij in de kinderwagen en hij duwen… ook over de bergen. Zusje Suharti en broertje Sjugito waren opgetogen. Ook zij zagen Mama steeds zieker worden en moesten er niet aan denken haar te verliezen. De soldaten in Ngasinan konden Mama misschien beter maken.
‘Morgen gaan we terug naar Ngasinan, de koele berglucht, terug naar Tukitjo.’
Het werd een dagenlange, helse tocht met Mama in de kinderwagen. Broertje Hanni vatte kou en overleed in Ngasinan. Toen soldaat Tukitjo terug kwam van een operatie, schrok hij, zag dat zijn moeder heel ziek was. Het dichtstbijzijnde ‘ziekenhuis’ was echter in Temanggung! Het zou een risicovolle rit worden, de Darul Islam en de Belanda’s joegen op elkaar èn op hen. Maar zijn luitenant, een Steurtje, gaf toestemming. De Steurtjes Riko, Tikus en nog twee hadden hun leven over voor hun geliefde mevrouw de Vènter, hun engel, en wilden haar wegbrengen.
Na een woeste rit bereikten ze Temanggung. Ze reden langs de ruïne van het kindertehuis en stopten voor het bankgebouw, waar ze jaren geleden waren opgehaald door de Jappen. In het gebouw had de TNI een noodhospitaal ingericht.
Voorzichtig werd Stien door drie soldaten en Sunarto van de truck gedragen. Er was geen arts. Een Duitse verpleegster had de leiding en verder werkten er alleen maar Chinese zusters en inlandse mantri’s.
Ze hadden geen kamer voor Stien en ook geen bed. Geen probleem, Riko zou de brancard hier laten en nadat de Marksjes een plekje hadden gevonden, vertrokken de dappere soldaten voor de gevaarlijke terugtocht naar Ngasinan.
De kinderen spreidden hun tampatjes rond de brancard van Mama. Sjugito en Sunarto plukten pisangbladeren, zodat hun moeder lekkerder lag. Ze waren doodmoe en lagen te slapen toen de verpleegster een rantang eten kwam brengen. Stien kreeg slechts een paar lepeltjes dunne kippensoep binnen, ondanks de smeekbeden van Suharti…
Na het eten waste Sunarto zijn moeder, verschoonde haar en legde nieuwe bananenbladeren neer. Broer en zus spraken af om beurten bij Mama de wacht te houden en hij zou deze eerste nacht wakker blijven.
De tweede nacht brak aan en het was de beurt aan Suharti. Dapper ging ze naast Mama tegen de muur zitten nadat zij en haar grote broer hun moeder hadden gewassen en verschoond. Ze lag lekker op verse bananenbladeren.
Midden in de nacht schrok Suharti van een kreuntje, ze was tóch ingedommeld. Mama wilde iets zeggen, maar haar mond was zo droog dat er geen geluid uit kwam. Suharti tilde haar hoofd op en gaf haar bij het licht van de kaars een lepel lauw water… zag dat ze wat wilde zeggen maar geen kracht meer had. Stien glimlachte naar haar dochter, draaide de blik naar boven en stierf.
Suharti legde zoals zo vaak een hand op haar borst en voelde dat haar moeder dood was. Ze aaide met haar andere hand over haar gezicht en sloot haar ogen. Daarna stapte ze rustig op, maakte de anderen wakker en waarschuwde de mantri. Die onderzocht haar en zei dat hun moeder dood was, maar dat wisten ze al.
De mantri wekte zijn collega en samen namen ze haar op de brancard mee, haar kinderen op een kluitje in een hoekje achterlatend.
De volgende ochtend lag ze in een kist in een bed van bladeren en bloemen met allemaal Chinese vrouwen om haar heen. Het waren de vriendinnen van Stien, de verpleegsters van Moe Graafstal. Van alle dames kregen ze geld en even later werd hun Mama weggebracht. Haar kinderen mochten niet mee!
Er werd niet gehuild. Ze waren verdoofd, van ellende en honger. En dit verdriet was zo groot… te groot voor tranen… ze kropen bij elkaar op de tampatjes en zaten daar maar… wezenloos… onaanspreekbaar. Uren achter elkaar… de hele dag.
NOOT:
In dat noodhospitaaltje gebeurden nog veel meer veel gruwelijker dingen waar mijn moeder getuige van was. Ik heb ze hier én in mijn boek weggelaten… té erg, dacht ik! Maar wat er nú in Gaza en Oekraïne gebeurt…!!!
Daarom ‘NOOIT MEER OORLOG!’ Daarom MOETEN we de sterkste zijn!